
27 okt Stad van bier en brouwers
[2020] Eind deze week sluit de tentoonstelling ‘Amsterdam, stad van bier en brouwers’ in het Amsterdam Museum. Het is een tentoonstelling die onder een bijzonder gesternte gehouden werd. De opening moest vanwege de intelligente lockdown in april uitgesteld worden en nu, tegen het einde, ligt het museum weer aan de leiband van de COVID maatregelen.
Ook in andere opzichten is de tentoonstelling die door gastcuratoren Edo Dijksterhuis en Irma Enklaar bijzonder. Zo bekruipt mij een gevoel van bevreemding als ik bieren die ik drink en brouwers die ik ken, ineens in een museum zie staan. Voor mij is een museum al snel iets waar meer aandacht bestaat voor het verleden dan voor het heden. Niet voor niets heette het Amsterdams Museum eerder Amsterdams Historisch Museum. De heerlijke bierweelde waarin wij ons als consument nu kunnen wentelen, die is toch niet al voorbij? Aan de andere kant, niet voor niets is dat woord ‘historisch’ uit de naam van het museum geschrapt. En zo is er nu ook aandacht voor het nu. Maar toch. Nooit beseft dat de struisvogel van ’t IJ of de bierpomp van Friekens museale eigenschappen bezitten.
De tentoonstelling is omgekeerd chronologisch opgezet. Je begint in het nu en daalt dan met zevenmijlslaarzen af in het verleden. Het nu zou ik veel liever in de taprooms beleven, maar dat is op het moment niet mogelijk. Dus sta ik museaal te staren naar het krijtbord van Gollem, zonder dat er een versgetapt glas bier voor me wordt neergezet. Zoals ik zei, het is een bevreemdende ervaring.
De eerste stap terug in de historie brengt ons naar het begin van de vorige eeuw, het begin van de industriële grootbrouwers. Het tijdperk ook waarin de wetenschap definitief z’n intrede doet in de bierbrouwkunst. Wat bier verliest aan magie, dat wint het aan kwaliteit. De laatste stap terug in de geschiedenis brengt ons naar de Gouden Eeuw, een tijd dat Amsterdam het centrum van de (bier)handel was. Brouwers waren voorname burgers, die niet zelden ook hun stempel drukten op het stadsbestuur. Vooral het geslacht van Rendorp, grootbrouwers voor de VOC en waarvan de telgen regelmatig burgemeester waren staat centraal.
Een van de grappigste objecten in de tentoonstelling vind ik het beeldje van een zakkendrager. Leden van het zakkendragersgilde waren de enigen die zakken met graan mochten vervoeren. Het mannetje is keurig in het rood-wit-blauw gekleed en lijkt een enorme Russische bontmuts op z’n hoofd te hebben. Het blijkt een zak graan te zijn. De zakkendragers, die moeten wel enorme dikke nekken gehad hebben. Het mannetje staat in een ruimte die aandacht geeft aan het brouwproces zelf. Jammer genoeg hoor en ruik je er geen bierketel pruttelen. De hop is vergeeld, we zijn aan het eind van de tentoonstellingsperiode.
Natuurlijk is er aandacht voor bierreclame. Je ziet hoe bier van een typische mannendrank nu gewoon gezellig is. Maar wat doet het pijn om stralende mensen te zien die op het terras de armen om elkaar heen slaan, een goed glas bier in de hand. Dit is niet bevreemdend, dit doet pijn. De ronde eindigt via wat interpretaties van eigentijdse kunstenaars in een bruin café. Een café met lege tafeltjes, waar bekende barmannen vanaf een scherm hun verhaal vertellen. Bevreemdend, want ik mis de warmte van echte mensen in de kroeg. Zeker nu.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.